In 1932 schreef Lode Zielens de laatste zin van zijn boek "Moeder, waarom leven wij?" aan zijn bureautje in de Pompstraat in het Sint-Andrieskwartier.
In deze sociale roman beschrijft hij het leven van een familie in de "Parochie van Misère", a.k.a. Sint-Andrieskwartier. De protagonist van het verhaal is Netje. Zij wordt vernederd door haar Moeder die haar gezicht verminkt door er brandende poken op uit te duwen. Later hokt Netje samen met een ontrouwe echtgenoot, Louis(hij bedriegt haar met haar hoer van een zus). Ze moet bedelen om rond te komen.
Soms voelen deze studies ook zo aan bij mij, als een sociaal drama over miserie, gedoemd om niet te slagen. Mijn gemoed wordt als door gloeiende poken verminkt door het gebrek aan slaap, het falen van materiaal, en dan nog maar een matige beoordeling halen. En waarvoor? Voor een onderbetaalde prutjob op een redactie ergens in de wijkkrant, of dat beweren ze hier op school toch allemaal. "Denk maar niet dat er nog plaats is op de VRT, of dat je op z'n minst de choco op je boterham zal verdienen...!!".
Maar, zoals in elke goede roman volgt er een keerpunt. Wanneer Netje's overspelige man haar voorgoed verlaat voor haar zuster (om die dan op haar buurt alleen achter te laten), ontmoet Netje haar oude schoolliefde, Karel. Karel is haar altijd graag blijven zien en samen worden ze gelukkig oud.
Hopelijk ligt er voor mij ook een Karel in de toekomst. Karel zou dan die reis door Zuid-Amerika zijn in opdracht van Vlaanderen Vakantieland, of dat plekje naast Peter Vandeveire 's ochtends in de studio van Studio Brussel.
Haa, een mens mag toch dromen niet waar?